Het Varkens Innovatie Centrum in Sterksel en de Universiteit van Wageningen hebben een innovatieve studie over de voedersamenstelling bij zeugen die zowel drachtig als lacterend waren, afgerond.
In het eerste deel van het onderzoek werd aan de zeugen die zowel drachtig als lacterend waren een zetmeelrijk of een vetrijk lactatievoeder verstrekt. Dit was het geval in de laatste acht dagen van een zesweekse lactatie. Het zetmeelrijk voeder bleek op heel wat vlakken een voordeel te hebben. Zo stelde men minder gewichtsverlies vast bij de zeugen, minder diarree bij zuigende biggen en een hoger geboortegewicht bij de volgende toom biggen. Het type voeder had echter geen effect op het totaal aantal levende en doodgeboren biggen.
Om de inseminatie tijdens de lactatie mogelijk te maken, werd de ‘intermittent suckling-techniek’ toegepast. Bij deze methode wordt de zeug vanaf dag 27 van de lactatie voor 10 uur per dag verplaatst naar de dekstal. Hierdoor is ze dus gescheiden van de biggen en kan de berigheid van de zeug nagegaan worden. Na de inseminatie verbleven de zeugen weer de hele dag in het kraamhok.
Het tweede deel van de studie focuste op de hoeveelheid aangeboden voeder. Hierbij werd vanaf het spenen (9 dagen na de inseminatie) tot dag 34 van de dracht dagelijks 2,8 of 3,5kg drachtvoer aangeboden. Er werd geen verschil vastgesteld op de spekdikte, het aantal dood- en levendgeboren biggen en het geboortegewicht van de biggen. Wel had het hogere voederniveau een positieve invloed op het gewicht van de zeugen. Bovendien was het percentage drachtige zeugen vier weken na de inseminatie in deze groep hoger.
Op basis van deze resultaten raden de onderzoekers aan om een grotere hoeveelheid voeder aan te bieden tijdens de lactatie en dracht. Ten slotte krijgt zetmeelrijk lactovoer de voorkeur op vetrijke voeders.
Bron: Maarten Ceyssens in het vakblad Varkensbedrijf editie augustus 2016