Het doel in de commerciële varkenshouderij is de optimale productie van gekruiste vleesvarkens. Desondanks gebruiken vele fokkerijorganisaties enkel informatie uit zuivere lijn om de genetische waarde van hun fokdieren in te schatten. Hierbij nemen ze aan dat een varken dat genetisch het best presteert in zuivere lijn, dit ook doet in de kruising. Deze één-op-één-relatie tussen prestatie in zuivere lijn en kruisproducten blijkt helaas niet te bestaan.
Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt de genetische correlatie tussen zuivere lijn en kruisproducten gemiddeld 0,63 te bedragen. Dit betekent dat gemiddeld 37 procent aan informatie verloren gaat, indien geen gekruiste vleesvarkens worden meegenomen in een fokprogramma.
Drie mechanismen leiden tot dit verlies aan informatie.
Een eerste mechanisme is ‘genotype*omgeving interacties’. Fokdieren (zuivere lijn) worden algemeen gehouden bij een hogere sanitaire status en lagere hokdensiteit dan vleesvarkens, waardoor bijvoorbeeld tolerantiegenen voor ziekte en stress wel tot uiting komen in de kruising, maar slechts beperkt in zuivere lijn.
Ten tweede zijn ‘genotype*genotype interacties’ van belang: de gunstige genen-combinaties die gevormd werden door selectie in de zuivere lijn kunnen teniet gaan bij kruisen.
Tenslotte spelen verschillen in meetmethode die men toepast bij zuiverelijndieren en vleesvarkens een rol. Om de genetische waarde – de fokwaarde – van zuiverelijndieren correct in te schatten, is het dus van groot belang om informatie van gekruiste vleesvarkens op te nemen.
Varkensbedrijf editie januari 2019 focust op de problematiek. Voor het volledige verhaal klik Focus op nakomeningenonderzoek in de varkenshouderij
Bron: Wim Gorssen & Steven Janssens (KU Leuven) en Jürgen Depuydt & Chris Dhondt (VPF)