In de strijd tegen salmonella-infecties in de varkenshouderij kunnen de gekende maatregelen gunstige resultaten opleveren. Alleenstaand is echter geen enkele maatregel in staat om varkensbedrijven salmonella-vrij te krijgen. De toekomstige salmonella-controle zal dan ook een voortdurende exploratie van nieuwe controlemaatregelen vragen, samen met de handhaving van strikte normen inzake bioveiligheid. En dit voor alle schakels van de varkensvleesproductieketen. Tot deze conclusie komt Dr. Lotte De Ridder in haar doctoraat dat ze gisteren aan de faculteit Diergeneeskunde van de UGent voorstelde en in het openbaar verdedigde.
Salmonella is mondiaal één van de belangrijkste oorzaken van bacteriële voedselgerelateerde infecties. Bovendien hebben salmonella-infecties een negatieve impact op de gewichtsaanzet van besmette varkens. Alle EU-lidstaten werden daarom gevraagd om nationale salmonella-controleprogramma’s in de veestapel te implementeren. Voor pluimvee is dit succesvol gebleken, doch niet voor varkens, waardoor het belang van salmonella-bestrijding in de varkenssector sterk is toegenomen.
Dr. De Ridder evalueerde het effect van verschillende interventiestrategieën op de transmissie van Salmonella Typhimurium in 3- tot 14-weken oude biggen: 1) gecoat calcium-butyraat als voedersupplement; 2) orale vaccinatie met een commerciële, verzwakte Salmonella Typhimurium-stam; 3) drinkwateraanzuring d.m.v. een organische-zurenmengeling; 4) vaccinatie met een orale ‘DIVA’-vaccinkandidaat die geïnfecteerde van gevaccineerde dieren differentieert; 5) vaccinatie met dit ‘DIVA’-vaccin, gecombineerd met gecoat calcium-butyraat-gesupplementeerd voeder; en ten slotte 6) een niet-gecoate voederpremix van benzoëzuur en citroenzuur.
Het effect van het commerciële, levende Salmonella Typhimurium-vaccin – hoewel nog niet geregistreerd in België – werd in een derde experiment onderzocht op grotere schaal onder veldomstandigheden, namelijk op drie Salmonella Typhimurium-positieve gesloten varkensbedrijven.
De effecten van de toediening van organische zuren op Salmonella-(sero)prevalentie zijn gunstig. Uit de resultaten blijkt echter dat factoren zoals de formulering, de dosering, de toedieningsweg (voeder of drinkwater), de behandelingsduur, en de leeftijd van de varkens van belang zijn voor een optimaal effect van organische zuren.
Voorts concludeert dr. De Ridder dat vaccinatie met het commerciële, levende Salmonella Typhimurium-vaccin de salmonella-infectiedruk op het bedrijf verlaagt en de dagelijkse gewichtsaanzet verbetert. De waargenomen bedrijfsvariabiliteit in de serologische en bacteriologische resultaten van het veldexperiment maakt het echter moeilijk om te voorspellen in welke mate deze vaccinatie het aantal gevallen van humane salmonellose zou kunnen verlagen.
Verder bleek de vaccinstam te persisteren in de dieren tijdens deze veldproef. Dit kan belangrijke implicaties hebben voor bacteriële monitoringprogramma’s, en het is niet gekend of dit een mogelijk probleem vormt voor de volksgezondheid. Het experimentele ‘DIVA’ vaccin leek weinig bescherming te bieden tegen salmonella-transmissie in gespeende biggen. De goede DIVA-eigenschappen moedigen verder onderzoek echter aan om de efficiëntie te verbeteren.
Tot slot beschrijft het doctoraat ook de haalbaarheid in de praktijk van de interventiestrategieën, net als de voor- en nadelen van de mogelijke scenario’s om het huidige SAP te optimaliseren. Er is dan ook nog perspectief voor verder onderzoek in deze.