Volgens de resultaten van een tweeledig onderzoekstraject op PRRS uitgevoerd in opdracht van Zoetis onderschatten varkenshouders in de Benelux het risico van vroege PRRS behoorlijk. Blijkt dat bijna de helft niet monitort op PRRS en dat een aanzienlijk deel wacht met vaccineren tot zich problemen voordoen.
Dit voorjaar onderzochten GD en DGZ in samenwerking met Zoetis de PRRS-prevalentie in Nederland en België op basis van speekselonderzoek bij gespeende biggen op 122 zeugenbedrijven. Afgelopen week werden de laatste resultaten afgerond. Daarnaast voerde AgriDirect in dezelfde periode een telefonisch marktonderzoek uit in opdracht van Zoetis. Circa 400 varkenshouders werden bevraagd op hun situatie, verwachtingen en werkwijze omtrent PRRS.
Uit het prevalentieonderzoek blijkt dat circa een derde van de deelnemende bedrijven de biggen vaccineert tegen PRRS. Opvallend is dat het vaccinatiemoment in veel gevallen niet gekoppeld wordt aan het bedrijfsspecifieke infectiemoment. Waar in 51 procent van de gevallen PRRS al kort na het spenen gevonden wordt, vaccineert het gros pas vanaf drie weken in de veronderstelling dat dit de vroegste mogelijkheid is.
Varkenshouders schatten zelf dat de helft van de bedrijven PRRS-positieve biggen heeft op het moment van spenen. Klinische problemen bij de biggen is voor één op de drie vaccinerende varkenshouders de aanleiding geweest om te starten met een biggenvaccinatie. Zeugenvaccinatie blijkt daarentegen een vaste norm, 93 procent van de vaccinerende bedrijven ent de zeugenstapel. De bedrijfsdierenarts wordt door 97 procent genoemd als belangrijkste adviseur hierin en is ook sterk bepalend in de keuze voor een vaccin.