Wanneer de biggen in de kraamstal al geïnfecteerd zijn met PRRSV, wijst dit op een onstabiele PRRS situatie bij de zeugenstapel. Deze onstabiele situatie wordt veroorzaakt door een acute uitbraak of een sluimerende (subklinische) infectie bij de zeugen.
We spreken van een acute uitbraak indien het percentage verwerpers plots hoger is dan normaal (>4%), we plots meer doodgeboren en zwakgeboren biggen zien (>15%), of als er plots meer herlopers zijn (>14%), waarbij de diagnose van PRRSV gesteld wordt. Al naargelang het gebruikte productiesysteem kunnen de gevolgen van een acute uitbraak verschillende opeenvolgende zeugengroepen aantasten (bvb: infectie tijdens de dracht van de zeugen, zal naast een stijging van het aantal verwerpers in die groep, ook enkele weken later zorgen voor een stijging van het aantal doodgeboren biggen in die groep van zeugen). Een acute uitbraak is meestal het gevolg van het binnenbrengen van een nieuwe variant van het PRRS-virus, bvb door aankoop van PRRSV-positief opfokmateriaal, of een onaangepase quarantaine- en adaptatieperiode. Maar het kan ook door een verandering van (een) reeds aanwezige virusstam(men) op het bedrijf.
We spreken van sluimerende (subklinische) infectie als er geen duidelijke symptomen zijn van een PRRSV-uitbraak, maar waarbij het percentage doodgeboren biggen bvb al enige tijd te hoog (>5%) ligt, of wanneer er net teveel herlopers (>11%) zijn om goed te zijn. Ook kan het al eens zijn dat zogenaamde “racebiggen” geboren worden, een symptoom dat nogal eens gelinkt wordt met een sluimerende PRRSV-infectie op een bedrijf. Dergelijke infecties worden meestal veroorzaakt door heropflakkering van reeds aanwezig PRRS virus. Dit is meestal als gevolg van circulatie van het virus in de batterij of bij de vleesvarkens, waardoor de infectiedruk verhoogt en zo ook de zeugen telkens opnieuw kunnen besmet worden.
Indien de infectie plaatsvindt in het laatste derde van de dracht, worden de biggen besmet in de baarmoeder en worden ze met het virus in hun bloed geboren (viremische biggen). Anderzijds kunnen recentelijk geïnfecteerde zeugen het virus nog uitscheiden en dit zeer gemakkelijk via neus-neus contact overdragen naar hun zogende biggen (dit worden dan ook viremische biggen). Daarenboven raakt de omgeving zo ook besmet en ontstaat een hoge infectiedruk in de kraamstal.
Aangezien de kosten voor beide scenario’s hoog oplopen (tussen de 127 en de 361 euro per zeug) is een snelle, correcte aanpak van cruciaal belang. Deze aanpak is erop gericht om zo snel mogelijk de infectiedruk in de kraamstal te doen dalen.
Dit doen we door:
- Extra bioveiligheidsmaatregelen
- Naaldloze blitz-enting bij zeugen
Extra bioveiligheidsmaatregelen?
- Om de infectiedruk in de kraamstal naar beneden te halen, is een goede reiniging, ontsmetting en droogstand van de kraamstal van belang. De kraamstal ontsmetten we met een virusdodend product in voldoende hoge concentratie en in een omgeving die ‘plasvrij’ is (zodat verdere verdunning uitgesloten wordt).
- Eénmaal de biggen geboren zijn, is het belangrijk een goede biestopname te garanderen. Laat de biggen de eerste uren bij hun eigen moeder drinken en begin dan pas te verleggen. Beperk verleggen zoveel mogelijk, maar indien nodig, verleggen we de biggen < 24u na de geboorte, blijven we binnen hetzelfde compartiment, en verleggen we elke big maximaal éénmaal.
- Probeer zo weinig mogelijk in het biggennest te stappen en van het ene biggennest naar het andere over te gaan. Kortom, beperk het aantal handelingen bij zuigende biggen tot een minimum.
- Het is ook belangrijk om leeftijden van elkaar gescheiden te houden, te werken volgens het All-In-All-Out principe en andere infecties onder controle te houden.
Naaldloze blitz-enting bij zeugen?
Indien viremische biggen geboren worden, hebben de zeugen – al dan niet zichtbaar – een infectie met PRRSV doorgemaakt. De infectiedruk bij de zeugen moet dus naar beneden. De beste aanpak hiervoor is een blitz-enting Hierbij vaccineert men alle zeugen naaldloos in groep. Door alle zeugen op hetzelfde moment een boost te geven van hun afweersysteem, wordt vermeden dat subpopulaties met gevoelige dieren ontstaan. Hierdoor zullen ook zeugen die nog niet besmet waren, beter beschermd zijn tegen de ziekte en vermindert de virusvermeerdering en -verspreiding, waardoor de infectie uitdooft. Daarenboven vermijden we dat via de naald het virus van de ene geïnfecteerde zeug naar de andere – eventueel nog niet geïnfecteerde – zeug wordt overgedragen.