Klinische symptomen ten gevolge van een coccidiose infectie zijn vooral zichtbaar bij biggen in het kraamhok. Recent onderzoek op drie Belgische varkensbedrijven toonde echter aan dat coccidiose ook bij gespeende biggen kan voorkomen.
Hoe komt een coccidiose infectie tot stand?
Coccidiose is de meest voorkomende parasitaire infectie bij jonge biggen en wordt veroorzaakt door de darmparasiet Cystoisospora suis. Besmetting vindt plaats door opname van oöcysten (“eitjes” van de parasiet) vanuit de omgeving. Deze oöcysten komen via de mest van geïnfecteerde dieren in de omgeving terecht. De eerste klinische symptomen treden doorgaans op tussen 7 en 11 dagen na de geboorte en worden gekenmerkt door diarree en gewichtsverlies of een verminderde groei. (1)
Aandoening niet beperkt tot de kraamperiode
Coccidiose is vooral bekend als een aandoening die voorkomt bij biggen in het kraamhok. Recent onderzoek, op 3 Belgische varkensbedrijven heeft echter uitgewezen dat ook gespeende biggen aan coccidiose kunnen leiden. (2) In dit onderzoek werden in totaal 1249 biggen, afkomstig van 90 tomen van 3 bedrijven met een bevestigde voorgeschiedenis van coccidiose, opgevolgd. De helft van de tomen kreeg geen preventieve coccidiose behandeling tijdens de eerste levensdagen. De andere helft van de tomen werden op de 1ste tot 3de levensdag preventief behandeld tegen coccidiose met een injecteerbaar ijzer/toltrazuril combinatiepreparaat. Op 7, 14, 21 en 31 dagen leeftijd werd er in elke toom een mestmonster verzameld. De mestmonsters werden gecontroleerd op de aanwezigheid van oöcysten en in de positieve monsters werd de hoeveelheid oöcysten bepaald. Bij de groepen die niet behandeld werden tegen coccidiose, werden er op de 31ste levensdag nog in 74% van de monsters oöcysten teruggevonden, wat erop wijst dat coccidiose ook na het spenen nog voorkomt.
Preventieve behandeling werpt zijn vruchten af
Dat een preventieve behandeling tegen coccidiose een gunstig effect heeft op de besmettingsdruk, blijkt uit de resultaten van de studie. Niet alleen was er significant minder besmetting met coccidiose in de behandelde tomen, eveneens was de besmettingsdruk bij de behandelde tomen die toch een coccidiose infectie doormaakten significant lager dan bij de onbehandelde tomen. Zo waren op de 14de levensdag 68,9% van de onbehandelde tomen positief voor coccidiose en werden gemiddeld 5615 oöcysten per gram mest aangetroffen. In de tegen coccidiose behandelde groep waren slechts 4,5% van de tomen besmet met coccidiose en in deze besmette tomen werden slechts 200 oöcysten per gram mest aangetroffen, 28 keer minder dan in de niet behandelde groep. Er werd berekend dat er over de volledige lengte van de studieperiode 16,33 keer minder kans was op een coccidiose besmetting in de behandelde tomen vs. de onbehandelde tomen.
Groeivertraging komt zowel voor als na het spenen tot uiting
Om na te gaan welke impact een coccidiose besmetting heeft op de dagelijkse groei, werden de biggen in dezelfde studie individueel gewogen op de 1ste tot 3de levensdag, op dag 21 en op dag 56 (bedrijf 2) of dag 65 (bedrijf 1 en 3). De gewichten van de onbehandelde en behandelde biggen werden met elkaar vergeleken, om zo een inschatting te kunnen maken van de impact van de coccidiose besmetting op de dagelijkse groei.
In de fase tot 21 dagen leeftijd, werd in elk van de 3 bedrijven een hogere gewichtstoename gemeten bij de biggen die preventief behandeld werden tegen coccidiose. De groeiverschillen op de 3 bedrijven bedroegen 320 gram, 710 gram en 110 gram in het voordeel van de behandelde biggen.
In bedrijf 2 deden er zich na het spenen gezondheidsproblemen voor die niet gerelateerd waren met coccidiose. Hierdoor was het onmogelijk om de impact van coccidiose op de gewichtstoename na het spenen te bepalen. In bedrijf 1 en 3, was deze beoordeling wel mogelijk. In de fase van 21 tot 65 dagen leeftijd, bedroeg het verschil in gewichtstoename tussen de behandelde en onbehandelde biggen in deze bedrijven respectievelijk 1,12 kg en 220 gram, in het voordeel van de behandelde biggen. Over het volledige groeitraject van dag 1-3 tot 65 dagen leeftijd, komt dit neer op een gewichtsvoordeel van 1,44 kg en 330 gram voor de behandelde biggen in bedrijf 1 en 3. De groeivertraging door coccidiose komt dus zowel voor als na het spenen tot uiting en een behandeling tegen coccidiose tijdens de eerste levensdagen heeft ook op de groei na het spenen een gunstig effect.
Conclusie
Ondanks het feit dat coccidiose een aandoening is die vooral geassocieerd wordt met de kraamperiode, kunnen ook gespeende biggen aan coccidiose leiden. Preventieve behandeling van biggen tegen coccidiose tijdens de eerste levensdagen werpt niet alleen zijn vruchten af tijdens de kraamperiode, maar ook na het spenen.
Bronnen
- Lindsay et al., 2012. Coccidia and other protozoa. In: Diseases of Swine. Wiley-Blackwell, Chichester, p. 897.
- Decorte et al., 2024. The effect of an injectable toltrazuril – gleptoferron on Cystoisospora suis oocyst excretion and growth of neonatal piglets pre- and post-weaning. Veterinary Parasitology Vol 328: 110179.