Factoren die van invloed zijn op bijtgedrag bij varkens zijn onder te verdelen in chronische risicofactoren en acute risicofactoren. Samen bepalen ze het niveau van ongenoegen bij een varken. Belangrijk is het niveau van ongenoegen onder de drempelwaarde te houden waarop een varkens begint met bijten. Dit legde varkensspecialist Eelco van de Hoef van Agruniek Rijnvallei uit tijdens het webinar over de rol van voer en water bij de krulstaart op woensdag 20 september.
Van de Hoef laat een afbeelding zien waarop te zien is hoe chronische en acute risicofactoren samen het moment bepalen waarop een varken zich niet happy voelt en kan gaan bijten. Het is dus belangrijk om de chronische risicofactoren zo laag mogelijk te houden, zodat er bij optreden van acute risicofactoren niet meteen bijtgedrag optreedt.
Acute risicofactoren
“Bij acute risicofactoren moet je denken aan een storing in de voermachine. Een varken wil elke dag, op dezelfde tijd het voer hebben. Als dit niet gebeurt en je bent twee a drie uur later, kan dit een acute stressfactor zijn, waardoor het varkens start met bijten”, vertelt Van de Hoef, die in het dagelijks leven namens Agruniek Rijnvallei zeugen-, vleesvarkens-, en opfokbedrijven op zowel droogvoer als brijvoer begeleidt.
Voer belangrijke chronische risicofactor
Een belangrijke chronische risicofactor is het voer. “Als een varken langere tijd voer krijgt dat niet goed in elkaar zit, krijgt het chronische stress”, vertelt Van der Hoef. Hij vertelt ook dat het belangrijk is om de samenstelling zo constant mogelijk te houden. “Anders krijgt het varken darmstress. Dit kan ervoor zorgen dat het varken gaat bijten. Bij voersamenstelling moet je denken aan grondstoffen en aan nutriënten. De ene grondstof is makkelijker te verteren dan de andere. Bij nutrienten moet je denken aan voldoende energie en eiwit. Op het moment dat we die niet genoeg geven, krijg je een onbalans. Als je de genetische potentie van het varken niet haalt, krijg je stress en dat heeft invloed op bijterij.”
Vezels hebben positieve invloed
Vezels zijn volgens de varkensspecialist ook van belang. “Vezels zorgen voor verzadiging. Daarmee zijn ze heel belangrijk. Bij biggen zien we momenteel dat er veel meel wordt gevoerd. Dit ook om de vezels in stand te houden. We zien dat er minder agressiviteit ontstaat bij biggen die met meel zijn opgefokt. Dat komt doordat de vezel in stand blijft. Bij persen maak je de vezel kapot, want je maal hem nog een keer.”
Aminozuren voldoende en in juiste verhouding
Een ander belangrijk onderdeel zijn aminozuren. Ruw eiwit is opgebouwd uit verschillende aminozuren. Het is dan van belang dat alle benodigde aminozuren in voldoende mate aanwezig zijn. Van de Hoef laat dit zien met het Vat van Liebig. Dit illustreert dat tekort aan één aminozuur ervoor zorgt dat het vat leegstroomt, met andere woorden, het ruw eiwit kan niet goed opgebouwd worden.
Naast voldoende van elk aminozuur is het van belang dat de verhouding tussen de aminozuren klopt. Van de Hoef vertelt dat de komende jaren wel meer onderzoek hiernaar moet worden gedaan. Een aminozuur dat bepalend is voor het geluksgevoel van het varken is triptofaan. Zit je met je lysine onder de twintig procent, dan is het te laag. Dan is er te weinig geluksgevoel. Alleen het aminozuur triptofaan verhogen, dat lost het probleem niet op. De verhouding moet ook goed zijn”, vertelt Van de Hoef. Sinds vorig jaar kan dierlijk eiwit uit pluimvee weer worden ingezet als eiwitbron voor varkens. “We zien hiervan vooral effect bij gespeende biggen. Die vertonen duidelijk minder bijtgedrag. Het is geen wondermiddel, maar het helpt wel”, vertelt Van de Hoef.
Wat kunnen we morgen doen?
Als tip om meteen mee aan de slag te gaan noemt Van de Hoef het controleren van de voercurves. “Krijgen de dieren het goede voer op het moment dat ze het moeten krijgen? Dit kun je doen samen met je voeradviseur. Klopt het wel wat we denken dat we voeren? Met NIR-apparatuur kun je zien hoe de gehaltes van het voer zijn, zoals ruwe celstof, zetmeel en ruw eiwit. Die kun je naar een laboratorium opsturen, maar ook aan je voeradviseur meegeven ter onderzoek.”
Op langere termijn kijkt Van de Hoef meer mnaar de onderzoekskant en dan vooral het microbioom. Dit zijn de beestjes en bacteriën die in het darm zitten en daar het voer verwerken. “Dit is het tweede brein van het varken. Het zou zo mooi zijn om als we een soort monster kunnen pakken van het microbioom en kunnen zien wat het stressniveau is van het varken en wat er aan het voer moeten veranderen om het stresslevel naar beneden te krijgen. Ieder bedrijf heeft zijn eigen microbioom. Het is op dit moment echter nog te duur om dit voor individuele bedrijven in kaart te brengen.”
Tekst: Gerben Hofman
Beeld: Faculteit Diergeneeskunde UGent