Natuurlijke omstandigheden, specifieke afzetmarkten, maatschappelijke druk en vakkennis, het zijn stuk voor stuk factoren die de ontwikkeling en de kostprijs van de varkensproductie in een land beïnvloeden. Uit de cijfers van InterPIG* blijkt dat de productiviteit van de zeugen jaarlijks stijgt met ruim 0,4 afgeleverd vleesvarken per jaar. De snelheid van deze stijging verschilt echter tussen landen. De landen met een hoog productieniveau lijken bovendien een snellere productiviteitsstijging te tonen dan de landen die een lage productiviteit hebben.
Zeugenproductiviteit
Nederland en Denemarken hebben de hoogste zeugproductiviteit. Beide landen produceerden in 2011 gemiddeld 27 slachtvarkens per zeug. Met 24 à 25 slachtvarkens per zeug per jaar zit België samen met Frankrijk, Brazilië (Mato Grosso), Duitsland en Ierland in de sub-top. Laagproducerende landen zijn Groot-Brittannië, Canada en Tsjechië.
Echter, de snelste stijging van zeugproductiviteit wordt gevonden in België, Denemarken, Nederland en Duitsland, met een jaarlijkse stijging van 0,55 à 0,6 afgeleverde vleesvarkens per zeug per jaar. In België bedroeg deze stijging jaarlijks 0,59, in Nederland 0,55 stuks. België en Duitsland zijn dus bezig met een inhaalslag. De Franse varkenssector is in zeugenproductiviteit achtergebleven, met een jaarlijkse toename van slechts 0,33 afgeleverde vleesvarkens per zeug per jaar.
Door deze verschillende snelheid van productiviteitsontwikkeling zijn de verschillen in zeugproductiviteit tussen landen groter geworden, van 4,0 (in 2002) tot 6,1 (in 2011) afgeleverd vleesvarken per zeug per jaar. Voor de achterblijvende landen, zoals Canada en Groot-Brittannië is dat een zorgelijke ontwikkeling; de Britse varkenshouderij heeft moeite om de concurrentie bij te benen.
Productiekosten biggen
Met 54 à 55 euro per 30 kg-big produceren Denemarken, Spanje en Nederland voor de laagste kosten (afgezien van Groot-Brittannië, met gedeeltelijke outdoor-productie), op de voet gevolgd door België en Ierland (allebei 57 euro).
Duitsland daarentegen heeft een hoge kostprijs (64 euro per big), vanwege onder meer een combinatie van de factoren: gemiddelde productiviteit, dure huisvesting, hoge energie- en gezondheidskosten en dure opfokzeugen. Het gat in productiekosten tussen Duitsland enerzijds en Nederland en Denemarken anderzijds, bedraagt 9 à 10 euro per big. Dit verklaart de toenemende biggenstroom vanuit beide landen naar Duitsland en de krimpende zeugenstapel bij onze oosterburen.
Uitschieter is Italië met zowel een hoge kostprijs per big als bijzonder hoge kosten in de vleesvarkensfase. Dit laatste komt door de ongunstige voederconversie en de dure huisvesting in het traject tot afleveren (160 kg levend). Dit hoge aflevergewicht hangt samen met de marktvraag (vooral zware hammen). Er kan dus niet eenvoudig vergeleken worden met andere Europese landen.
Groot-Brittannië heeft weliswaar betrekkelijk lage biggenproductiekosten, wat veroorzaakt wordt doordat de zeugenhouderij voor 40 procent outdoor-productie betreft, maar heeft in de vleesvarkensfase een hoge kostprijs. Dit laatste wordt veroorzaakt door een combinatie van lage productiviteit en hoge voederprijzen. De zwakke concurrentiepositie in Groot-Brittannië is ook te zien in de duidelijk afgenomen varkensstapel gedurende het afgelopen decennium.
De hoge welzijnseisen in Zweden, in combinatie met een matige productiviteit leiden tot achterstand in de kostprijscompetitie, vooral op het vlak van biggenproductie.
Eenzelfde achterblijvende concurrentiepositie is te zien in Tsjechië, waar de hoge biggenkostprijs heeft geleid tot een forse krimp in de zeugenstapel, terwijl de vleesvarkenshouderij beter bestand is tegen de Europese concurrentie.
Voederprijs
De laagste voederprijzen (binnen de Europese landen) worden gerealiseerd in Denemarken en Tsjechië, gevolgd door Frankrijk, Oostenrijk en Zweden. Nederland, België, Duitsland en Italië vormen de middenmoot, terwijl Spanje, Ierland en Groot-Brittannië duidelijk hogere voederprijzen hebben. Dat laatste hangt samen met een gebrek aan eigen grondstoffenvoorziening en lastige aanvoerlogistiek.
Denemarken heeft het voordeel van eigen grondstoffen die in de regio geteeld worden, zodat op aanvoertransport bespaard wordt. Naar schatting heeft de helft van de Deense varkenshouders daarnaast het voordeel van het zelf mengen van grondstoffen tot een volledig voeder, wat een voordeel oplevert van circa 11 euro per ton zelf gemengd voeder.
De voederprijs in Brazilië, Canada en de VS ligt lager, enerzijds door een eenvoudiger samenstelling (vaak gebaseerd op maïs en soja) en anderzijds door de lagere prijzen van deze grondstoffen. Het prijsverschil met de eurolanden wordt echter sterk beïnvloed door de ontwikkeling van de wisselkoersen. De zwakkere Amerikaanse dollar heeft een positief effect op de (in euro) berekende voederprijs, terwijl de Braziliaanse Real betrekkelijk sterk is en dus leidt tot een relatief hoge berekende voederprijs.
Groot-Brittannië, Ierland en Spanje hebben een duidelijk hogere voederprijs dan de andere Europese landen. Dat is te verklaren door hun importafhankelijkheid in combinatie met ongunstige aanvoerlogistiek.
De Belgische en Nederlandse varkenshouders telen in het algemeen geen of nauwelijks eigen voergrondstoffen en een stijgende voederprijs betekent dus ook meteen stijgende uitgaven.
Voederconversie
Er is gekozen voor een vergelijking van de overall-voerconversie. Dat is het totale voederverbruik op een gecombineerd varkensbedrijf van de zeugen, biggen en vleesvarkens, gedeeld door het totale levende gewicht van de afgeleverde vleesvarkens. Dit kengetal omvat ook de productie- en voederefficiëntie van de zeugen en in de biggenopfok.
Nederland en Brazilië hebben de laagste overall-voerconversie van 2,7, wat onder andere samenhangt met een betrekkelijk hoge energiewaarde van het voeder. In Nederland komt daarbij het groeiend aandeel niet-gecastreerde beren, wat positief is voor de voerefficiëntie. Veel andere landen hebben een overall-voerconversie rond 2,9.
België ligt op 3,1, wat veroorzaakt wordt door het ad libitum-systeem dat tot het einde van de vleesvarkensperiode gebruikelijk is.
Italië is echter de absolute uitschieter met een waarde van 3,6, als gevolg van het hoge slachtgewicht van de varkens (130 kg slachtgewicht). De Italiaanse varkenssector heeft hierdoor fors meer last van de gestegen voederprijzen dan andere landen. Daarbij komt trouwens ook dat de afzet van de merkproducten door de economische crisis moeilijker is geworden, waardoor de opbrengstprijs in Italië onder druk staat.
Slachtgewicht
Het geslacht gewicht varieert sterk tussen de landen. Afgezien van Italië varieert dit tussen 80 en 96 kilogram. In Ierland, Groot-Brittannië, Denemarken en Spanje ligt dit traject op 80-82 kilogram. Frankrijk, België, Nederland en de VS slachten op circa 92 kg, terwijl Oostenrijk en Duitsland traditioneel zwaarder slachten op circa 95 á 96 kilogram geslacht gewicht.
Een hoger geslacht gewicht betekent een voordeel doordat biggenkosten over meer gewicht verdeeld wordt; ook verderop in de keten worden vaste kosten, zoals transport, slacht, inhoudingen verdund over meer kilo’s. Dat verklaart ook het sterk gestegen slachtgewicht in bijvoorbeeld de Verenigde Staten.
Dat in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk echter lichter geslacht wordt, heeft te maken met eisen die afnemers stellen aan maat en gewicht van producten, bijvoorbeeld bacon.
Huisvestingskosten
De investeringen in stallen verschillen sterk tussen landen. De Amerikaanse landen hebben investeringen rond 110 à 160 euro per vleesvarkensplaats. Voor een gesloten bedrijf is dat circa 2.000 à 3.000 euro per zeugenplaats inclusief bijbehorende biggen- en vleesvarkensplaatsen.
In Europa heeft Spanje de laagste investering met 190 euro per vleesvarkensplaats. De gebouwen zijn daar duidelijk eenvoudiger gebouwd dan in bijvoorbeeld Duitsland.
In Italië hebben de vleesvarkens een grotere ligoppervlakte, vanwege het hoge aflevergewicht; ondanks dat is de investering per plaats vergelijkbaar met bijvoorbeeld Nederland vanwege eenvoudiger stallen.
De dierplaatsen in Ierland en Groot-Brittannië zijn ook betrekkelijk goedkoop, wat in Groot-Brittannië komt doordat 40 procent outdoor-houderij voor de zeugen is ingerekend (biggen en vleesvarkens worden hoofdzakelijk binnen gehuisvest).
Investeringen in Zweden liggen hoog door een minimale leefoppervlakte van 1,0 m2.
Het Nederlandse niveau van 440 euro per plaats is betrekkelijk hoog vanwege de eis van 0,8 m2 leefoppervlakte en de benodigde investeringen voor emissiebeperking. De investering per vleesvarkensplaats ligt in Denemarken op een gelijk niveau, ondanks dat de oppervlakte-eis op Europees niveau ligt (0,65 m2).
Onder voorwaarden zijn subsidies mogelijk voor stallen in Duitsland, België en Oostenrijk; maar alleen bij nieuwbouw en onder voorwaarden van duurzaamheidsverbetering.
In Nederland, België, Denemarken en Frankrijk liggen de huisvestingskosten op 0,25 euro per kg slachtgewicht; in Duitsland liggen de kosten op 30 cent per kg, in Spanje op 17 cent en in de Amerikaanse landen op 10 à 13 cent per kg geslacht gewicht.
Arbeidskosten
De arbeidsinzet op varkensbedrijven verschilt sterk tussen landen en varieert van 6 à 7 uur per ton slachtgewicht in de Verenigde Staten, Nederland, Denemarken en Spanje tot circa 25 uur per ton in Tsjechië en Brazilië (Santa Catarina). Opvallend is echter dat de meeste landen vrijwel gelijke arbeidskosten hebben van circa 14 cent per kg slachtgewicht. De arbeidsinzet toont daarmee een duidelijk verband met de prijs van arbeid. Zo kost een arbeidsuur in Nederland, Denemarken en de VS rond 22 euro, terwijl arbeid in Tsjechië en Brazilië 4 à 6 euro per uur kost.
Geconcludeerd kan worden dat hoge uurlonen gecompenseerd wordt door een efficiëntere inzet ervan. Uitzonderingen zijn Zweden, waar arbeid duur is, maar door de geringe bedrijfsomvang een hoge arbeidsinzet per geproduceerde ton slachtgewicht nodig is. Ook Spanje en Brazilië (vooral de deelstaat Mato Grosso) zijn een uitzondering door een combinatie van goedkope arbeid (vooral in Brazilië, bijna 6 euro per uur) en arbeidsefficiëntie door grootschalige bedrijven (Spanje).
* InterPIG is een internationale groep van economisten gespecialiseerd in varkenshouderij. Doel van de groep is uitwisseling van informatie over de varkenshouderij in de deelnemende landen en het opstellen van een onderling vergelijkbare kostprijsvergelijking van de varkensproductie.