De Belgische cultuur is debet aan het feit dat er minder fusies tussen mengvoerfabrikanten zijn in vergelijking met Nederland. Toch is naar de toekomst toe samenwerking nodig om in een krimpende markt voor zoveel mogelijk partijen een plekje te houden. Lees de volledige focus in Varkensbedrijf editie juni.
In tegenstelling tot de Nederlandse mengvoerindustrie, worden er in België veel minder fusies van mengvoederfabrikanten genoteerd. Volgens Yvan Dejaegher, secretaris-generaal van de Beroepsvereniging van de Mengvoerfabrikanten (BEMEFA), ligt dat aan de versnipperde structuur die de sector kenmerkt. “De Belgische mengvoerindustrie bestaat veelal uit familiebedrijven die vanuit een handelaarsfunctie mengvoerproducent verworden zijn.” En die structuur is niet uniek, zo betuigt Dejaegher. “België heeft al jarenlang een federaal ministerie van KMO, die het belang van Kleine en Middelgrote Ondernemingen vertegenwoordigt.”
Daarnaast speelt ook de cultuur een rol. “In Nederland zit het coöperatieve in de genen ingebakken. Belgen, en bij uitstek Vlamingen, zijn veel meer individualistisch en lastig te groeperen. Onze fabrikanten bouwen liever hun eigen onderneming uit en denken daarbij niet altijd aan samenwerken. Samenwerken houdt immers in een deel van je kennis te delen.”
Toch dwingt noodzaak tot soms samenwerking, dat heeft BEMEFA aan den lijve ondervonden. Tot 1999 vertegenwoordigde de belangenorganisatie slechts 60 procent van de mengvoerproducenten. Na 1999 is dat rap opgelopen naar 170 leden die gezamenlijk 98 procent van de nationale productie voor hun rekening nemen. De dioxinecrisis die België eind vorige eeuw trof was daarbij het kantelpunt. “Zo zie je dat elke crisis ook zijn opportuniteiten kent, zoals meer saamhorigheid.”
De versnipperde structuur van het Belgische mengvoerlandschap maakt de taak van BEMEFA niet eenvoudiger. De organisatie hamert op het belang van voedselveiligheid en heeft daarvoor samenwerkingsverbanden opgezet met andere partijen in de keten, zoals handelaren, de levensmiddelenindustrie, transportpartijen en de overheid. Met veel verschillende mengvoerproducenten vereenvoudigt de implementatie van eisen niet, al wil Dejaegher dat niet als kritiek op de huidige structuur bestempelen. “Het is slechts een constatering. En het is ook goed dat er meer concurrentie is. In Denemarken hebben twee partijen 90 procent van de markt in handen. Dan valt de boel in slaap. ”
Voor de lange termijn ziet Dejaegher toch een taakstelling voor de mengvoerfabrikanten. “Sowieso zijn fusies niet uit te sluiten. Die gaan er komen, maar niet met dezelfde snelheid als in Nederland. Er moet meer samenwerking, zowel horizontaal als verticaal, komen om in de krimpende markt bestaansrecht te houden. Verticaal in de zin van het genetisch potentieel van de Belgische varkens bijvoorbeeld beter te benutten. En een horizontale samenwerking om bijvoorbeeld een goede inkooppositie te krijgen en te houden, al kan die inkooppositie ook verkregen worden door verticale samenwerkingen. Ik denk dan aan het opstellen van contracten tussen veehouders en mengvoerproducenten over af te nemen tonnages voor een bepaalde periode. Dan kan de producent zich inkopen op termijnmarkten. Maar initiatieven daarvoor moeten wel van de mengvoerindustrie komen.”
De expansiedrang van Nederlandse bedrijven ervaart Dejaegher niet als een gevaar voor de Belgische mengvoermarkt. “Al lange tijd proberen onze Nederlandse collega’s op de Belgische markt binnen te komen, met beperkt succes. Overigens is er geen Belgische mengvoerproducent echt slechter van geworden.” Ook trends die uit Nederland overwaaien krijgen in België maar mondjesmaat voet aan de grond. Dejaegher schat dat inmiddels zo’n 30 procent van de bedrijven werkt met losse grondstoffen. “Het aanwezige integratiemodel vanuit de mengvoerindustrie remt die ontwikkeling.” Volgens Dejaegher is het heel onduidelijk hoeveel procent van de Belgische vleesvarkens, waar het meest met losse grondstoffen gewerkt wordt, in een integratie geproduceerd worden. Hij houdt het vooralsnog op maximaal 30 procent.
Het mengvoederbedrijf van de toekomst omschrijft Dejaegher als een onderneming die innovatief is om concurrentie met food te voorkomen. “De stelregel moet zijn: het graanverbruik fors reduceren om competitie met food te voorkomen. Tevens is er nood aan alternatieven voor eiwitten, waarbij een efficiënt voerschema voorop staat. Verspilling voorkomen is namelijk de eerste stap om minder eiwit te importeren. De nutritionist staat vlakbij de afnemer en de installatie is hoog technologisch. De fabrikant heeft overeenkomsten met zijn afnemer en is kien op voedselveiligheid.”
Is dat realistisch voor de kleinere mengvoerbedrijven? “Jazeker, maar daarvoor zal die mengvoederfabrikant zich moeten richten op samenwerking of op marktconcepten.”