Binnen het UNIPIG-onderzoeksproject gaan ILVO en KULeuven op zoek naar mogelijke strategieën om de uniformiteit tussen dieren in eenzelfde productieronde te verhogen. Meer variatie tussen dieren betekent immers een grotere kost en is aldus niet gewenst.
Uit een recente proef blijkt dat de uniformiteit niet eenvoudig te verhogen is door een ander type eindbeerlijn (groeisnelheid versus karkaskwaliteit) in te zetten en door het variëren in eiwit- en lysinegehalte van het voeder. Wel werd duidelijk dat bargen boven 80 kg lichaamsgewicht – en zeker deze geselecteerd op groeisnelheid – goede groeiprestaties kunnen halen op voeders met een erg laag lysine en eiwitgehalte. Gelten geselecteerd naar karkaskwaliteit scoorden dan weer beter op een hoog lysinevoeder.
Effect van eindbeertype en voederstrategie op uniformiteit
Varkensvoeders zijn meestal afgestemd op de behoeften van de meerderheid van de dieren, waardoor veel vleesvarkens boven hun behoefte worden gevoederd. Dit resulteert in hogere voederkosten en een potentieel verhoogde stikstof- en fosforuitstoot in het milieu. Om groepen met een uiteenlopende voedingsbehoefte te vergelijken selecteerden we dieren met een verschillende genetische aanleg voor groeisnelheid (hybride zeug x stress negatieve eindbeerlijn) en karkaskwaliteit (hybride zeug x stress positieve eindbeerlijn). Bargen en gelten werden afzonderlijk gehuisvest.
Het voederen met een hoog of een laag eiwit- en lysinegehalte had als doel om te onderzoeken of dieren die suboptimaal gevoederd worden, een grotere variatie in lichaamsgewicht vertonen dan dieren die boven hun behoefte gevoederd worden. De varkens kregen een drie-fasen voeder (Tabel 1). In de eerste (25-50 kg) en tweede fase (50-80 kg) kregen alle 360 vleesvarkens hetzelfde voeder met een hoog ruw eiwit en lysinegehalte. In de derde fase (80-115 kg) kreeg de helft van de dieren het laag lysine en de andere helft het hoog lysine voeder. Niet enkel het lysinegehalte verschilde tussen de voeders, ook de andere aminozuren werden aangepast om zo een optimaal aminozuurprofiel te verkrijgen. Dagelijkse groei, voederverbruik, karkaskwaliteit en vleeskwaliteit van de vleesvarkens werden opgevolgd.
Tabel 1: Voornaamste ingrediënten en nutriëntensamenstelling van de voeders
Groeiprestaties en karkaskwaliteit volgens verwachting
Over de gehele afmestperiode hadden de varkens geselecteerd op groeisnelheid een hoger voederverbruik en groei tegenover de varkens geselecteerd op karkaskwaliteit. De voederconversie in de afmestperiode verschilde niet significant tussen beide eindbeerlijnen. Het opzetgewicht op 9,5 weken van de dieren geselecteerd op groeisnelheid was wel hoger in vergelijking met de dieren geselecteerd op karkaskwaliteit. Zoals verwacht aten de bargen meer en groeiden deze sneller ten opzichte van gelten zonder een significant verschillende voederconversie (zie Figuur 1-4).
Het mager vleespercentage was hoger bij gelten (64,7%) dan bij bargen (62,5%) en hoger voor dieren geselecteerd op karkaskwaliteit (64,3%) in vergelijking met dieren geselecteerd op groeisnelheid (62,9%). Het karkasrendement (de verhouding tussen karkasgewicht en levend gewicht) was iets hoger bij de varkens geselecteerd op karkaskwaliteit in vergelijking met de varkens geselecteerd op groeisnelheid (79,4% versus 78,8%). De op groei geselecteerde dieren hadden waarschijnlijk een iets zwaarder darmpakket door hun grotere voederopname. Er was geen significant verschil in het karkasrendement tussen bargen en gelten. Ook het voeder had geen effect op de karkaskwaliteit.
Vleeskwaliteit tussen eindbeertypes vergelijkbaar
Er werd weinig verschil in vleeskwaliteit tussen de verschillende groepen waargenomen. Bargen hadden een hoger intramusculair vetgehalte in vergelijking met gelten (2,43 versus 2,02 procent), en nakomelingen van eindberen geselecteerd op groeisnelheid hadden een iets hogere pH aan de slachtlijn dan varkens geselecteerd op karkaskwaliteit (6,74 versus 6,41). Voor dripverlies werden geen verschillen waargenomen, noch tussen geslacht, genetische achtergrond of voeder.
Hoog lysine voeder aangewezen voor gelten geselecteerd naar karkaskwaliteit
Er was geen verschil in dagelijkse groei, voederverbruik of voederconversie bij de dieren die het hoog of het laag lysine (en eiwit) voeder kregen in de laatste fase. Behalve de gelten geselecteerd op karkaskwaliteit die het laag lysinevoeder kregen hadden een hogere voederconversie (2,95) in vergelijking met de gelten die het hoog lysinevoeder kregen (2,76) (Figuur 5). Dit suggereert dat enkel de gelten geselecteerd op karkaskwaliteit en die het laag lysinevoeder kregen, suboptimaal gevoederd werden. Voor de andere varkens is het dus mogelijk om een lager eiwit- en lysinegehalte aan te houden dan vaak verwacht wordt zonder dat dit maximale groeiprestaties benadeelt. Op die manier kunnen ze efficiënter omgaan met eiwit en minder stikstof uitstoten.
Geen effect op uniformiteit
Door in het type eindbeer en type voeder te variëren slaagden we er in deze proef niet in om de uniformiteit van de vleesvarkens te verhogen.
Variatie wordt vaak weergegeven door middel van de standaarddeviatie of variatiecoëfficiënt. Hoe hoger de standaarddeviatie of variatiecoëfficiënt, hoe minder uniform de dieren zijn. Er was over het gehele traject van spenen tot slacht geen verschil in standaarddeviatie of variatiecoëfficiënt binnen de hokken met dieren geselecteerd op groeisnelheid ten opzichte van dieren geselecteerd op karkaskwaliteit, met uitzondering van de standaarddeviatie op de slachtgewichten (op het einde van de derde fase). Deze lag iets hoger bij de dieren geselecteerd op karkaskwaliteit (Figuur 6). Er was dus geen duidelijk effect van de gebruikte eindbeerlijnen op uniformiteit. Daarnaast wilden we ook onderzoeken wat het effect was van suboptimaal voederen op uniformiteit. Hoewel het waarschijnlijk is dat enkel de gelten geselecteerd op karkaskwaliteit suboptimaal gevoederd werden bij het laag lysine voeder, zagen we geen verschillen in uniformiteit van de slachtgewichten in vergelijking met deze dieren die het hoog lysine voeder kregen.
Bron: ILVO