Een Veepeilerproject heeft aangetoond dat zelfs een laag DON-gehalte in het voeder een belangrijke factor kan zijn in het ontstaan van staartproblemen gekend onder de naam ‘neonatale staartnecrose’. Daarbovenop werd aangetoond dat bloedonderzoek geschikt is om de mate van blootstelling aan dit mycotoxine te bepalen.
Tijdens enkele bedrijfsbezoeken uitgevoerd in het kader van Veepeiler Varken werden pasgeboren biggen aangetroffen met typische staartletsels (zie foto). Om een beter inzicht te krijgen in deze problematiek werd een nieuw project opgestart, dat naging of de vermoedelijke invloed van mycotoxines op dit klinisch beeld bevestigd kon worden. Het merendeel van dit onderzoek werd uitgevoerd door dierenarts K. Vanneste, die hiervoor ook de IPVS-prijs voor beste scriptie 2015 in ontvangst mocht nemen.
Het staartletsel begint bij één tot twee dagen oude biggen als een roodkleurige stip op ongeveer een centimeter onder de staartbasis. Naarmate de biggen ouder worden, sterft het weefsel ter hoogte van de stip af en breidt dit uit tot aan de staartpunt, een klinisch beeld genaamd ‘neonatale staartnecrose’. De aangetaste biggen lijken ook een lager geboortegewicht te hebben.
Lager productiegetal
10 probleembedrijven (met staartletsels) werden vergeleken met 10 controlebedrijven (zonder letsels). Bedrijven met staartproblemen hadden gemiddeld 3 gespeende biggen minder per zeug per jaar. Op de probleembedrijven steeg het percentage aangetaste biggen bij een toenemende pariteit van de zeugen. De drachtduur en het worpgetal leken geen invloed te hebben op het voorkomen van staartproblemen.
Mycotoxine DON vaak in bloed- en voerstalen
Op alle bedrijven werden bloedstalen genomen zowel bij zeugen als bij biggen. Het bloed werd onderzocht op drie mycotoxines en hun metaboliet(en). Eén mycotoxine werd zowel op de probleembedrijven als op de controlebedrijven vastgesteld in het bloed van de meeste zeugen en biggen, namelijk DON (Deoxynivalenol). De zeugen en biggen op de probleembedrijven hadden gemiddeld duidelijk meer DON in hun bloed.
Daarnaast werden voerstalen genomen bij de zeugen in de kraamstal. Het voeder werd onderzocht op 21 mycotoxines en één metaboliet. Twaalf van de onderzochte mycotoxines werden in minstens één voederstaal gevonden, maar DON was het enige mycotoxine dat in alle voederstalen aanwezig was. Voor alle mycotoxines voldeden de voederstalen aan de normen opgelegd door de Europese Unie.
Bij de zeugen was er een duidelijk positief verband tussen het DON-gehalte in het voeder en in het bloed.
Waterkwaliteit ondermaats
DGZ onderzocht van elk bedrijf een waterstaal genomen ter hoogte van de drinknippels in het kraamhok. Het water werd bacteriologisch en chemisch onderzocht. Slechts één staal voldeed volledig aan de normen. De andere hadden minstens één afwijkende parameter. Vooral de aanwezigheid van sulfietreducerende Clostridia en intestinale Enterokokken vormden een probleem. Er waren geen duidelijke verschillen in waterkwaliteit tussen probleembedrijven en controlebedrijven.
Besluit
Preventie van mycotoxinevergiftiging is jammer genoeg geen evidentie. Bij het telen, oogsten, transporteren en opslaan van graangewassen dienen goede landbouwpraktijken te worden gevolgd. Het toevoegen van mycotoxinebinders in het voeder geeft geen garantie, aangezien niet alle metabolieten van de mycotoxines worden gebonden. Daarnaast zijn deze ook slechts effectief als ze aangepast zijn aan de lokale omgevingsomstandigheden (pH en de tijd nodig voor de spijsvertering) in de darm, waar het mycotoxine voornamelijk wordt opgenomen. Ten slotte dient extra aandacht besteed te worden aan de drinkwaterkwaliteit. Het belang van een goede drinkwaterkwaliteit wordt vaak onderschat.