Aan het nut van het verstrekken van ijzer wordt zelden tot nooit getwijfeld. In tegenstelling tot de fysiologie van het dier is echter de varkenshouderij wel veranderd. Andere genetica, jonger spenen en eerder bijvoeren hebben een invloed op de ijzerbehoefte van het dier, waardoor het spuiten van ijzer het risico meebrengt van schadelijke overdaad.
Naar schatting 90 procent van de varkenshouders geeft de biggen een ijzerinjectie op een leeftijd van 3 tot 5 dagen. Het advies om een shot ijzer toe te dienen stamt al uit de jaren 30 van de vorige eeuw en is gebaseerd op het verschil tussen de dagelijkse ijzerbehoefte van een big afgezet tegen de voorziening uit de moedermelk. In de toenmalige varkenshouderij was bijvoeren nog niet aan de orde en bleven de biggen minimaal 4, maar soms ook 6 tot 8 weken, bij de zeug. Met een aangeboren hoeveelheid ijzer van ongeveer 50 milligram en een aanvulling van 1 milligram ijzer per dag uit moedermelk, lag bloedarmoede (anemie) nadrukkelijk op de loer. Een big heeft immers een dagelijkse behoefte van minimaal 8 milligram ijzer om voldoende rode bloedkleurstof (hemoglobine) te kunnen aanmaken. Zodoende is een big, zonder suppletie, na 10 dagen door haar ijzervoorraad heen, waarna ze een steeds blekere huidskleur gaat vertonen en de groei vertraagt. Vandaar dat het advies werd opgesteld om een ijzerinjectie toe te dienen van 200 mg in de eerste levensweek, ter aanvulling van de ijzervoorraad en voorkoming van bloedarmoede.
Al het voer bevat ijzer
Inmiddels is de varkenshouderij flink veranderd. De speenleeftijd is fors verkort waardoor de biggen eerder vast voer beginnen op te nemen. En ook de leeftijd waarop de biggen vast voer krijgen ligt lager. Dat dekt al gedeeltelijk de ijzerbehoefte, want al het voer dat de biggen opnemen bevat ijzer.
Leo van Leengoed, werkzaam bij PorQ en de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht, stelt dat de veranderende praktijkomstandigheden een ander licht werpen op het toedienen van ijzer. “De papjes en de korreltjes die nu al op enkele dagen leeftijd verstrekt worden, bevatten allemaal ijzer. Daardoor is de standaardhoeveelheid toe te dienen 200 mg ijzer in de eerste levensweek onnodig hoog. De helft is al voldoende en misschien is het verstrekken van ijzer helemaal overbodig.”
Met de huidige voerstrategie kruipt de varkenshouderij dichter naar een natuurlijke manier van ijzervoorziening. Varkens in de vrije natuur krijgen immers geen ijzerinjectie ter voorkoming van bloedarmoede. In de natuur nemen de biggen ijzer op als ze op jonge leeftijd op verkenning gaan. In het compostrijke nestbouwmateriaal en in de bodem; overal bevindt zich ijzer dat de biggen opnemen. Al speelt het ook mee dat de ijzerbehoefte bij wilde varkens lager ligt vanwege de tragere groei.
IJzervergiftiging
Met het handhaven van de standaardijzerbehandeling bestaat volgens Van Leengoed zelfs een risico op ijzervergiftiging (ijzerintoxicatie) omdat het lichaam van de big te veel ijzer te verwerken krijgt tijdens de turbulente eerste levensweken van een big. Het beschikbare ijzer heeft invloed op de mate waarin infecties kunnen optreden. De bacteriën gebruiken ijzer namelijk als voedingsbodem voor groei. Net na de geboorte vinden veel veranderingen kort na elkaar plaats en infecties liggen op de loer. Hoe meer ijzer de bacteriën tot hun beschikking hebben, des te sneller ze zich kunnen vermenigvuldigen. Vooral coli-bacteriën gedijen bijzonder goed op ijzer.
Ter bestrijding van infecties kan het lichaam het ijzergehalte sturen. Dit maakt onderdeel uit van het afweersysteem. Het lichaam maakt in de lever het eiwit transferrine aan, dat vrij beschikbaar ijzer in het lichaam bindt. Dankzij transferrine komt het ijzer niet ten goede aan de ontwikkeling van de bacteriën en neemt het risico op bloedvergiftiging door infecties af. Het beschikbare ijzer is immers gebonden om uitbreiding van de infectie te voorkomen. Een ijzerinjectie verstrekken in deze periode is juist gevaarlijk, omdat het lichaam niet in staat is om het extra ijzer te binden in geval van infectie. Het transferrine-gehalte in het bloed daalt namelijk bij een infectie, waardoor het ijzerbindend vermogen ook lager wordt. “Vanuit diergezondheidsperspectief moeten we daarom de Iron Gap, die ontstaat bij een licht ijzertekort, koesteren. Het afweersysteem is erbij gebaat. Een overdaad aan ijzer kan weleens meer sterfgevallen opleveren dan dat we er daadwerkelijk varkens mee redden”, adviseert Van Leengoed.
John Arsenakis (UGent), die literatuuronderzoek verricht naar ijzerverstrekking aan biggen, haalt nog een ander risico aan dat een overdaad aan ijzer kan veroorzaken. “Te veel ijzer in het bloed geeft oxidatie aan de lichaamscellen met beschadiging van lichaamscellen en celkernen als gevolg, vooral bij biggen die een tekort hebben aan vitamine E. Ook dat beïnvloedt het afweersysteem van de big.”
Het voorstel van Van Leengoed om eens kritisch naar ijzerverstrekking te kijken, vindt daarom ook bijval van Arsenakis. Hij besluit op basis van uitgevoerde onderzoeken dat de dosis aangepast kan worden en wellicht ook opgesplitst mag worden. “In plaats van de standaardgift van 200 mg ijzer, bewijzen onderzoeken ook dat twee doses van 40 milligram voldoende kunnen zijn. In de betreffende studie werd de tweede dosis toegediend anderhalf tot twee weken na de eerste injectie.”
In de praktijk
Uiteraard spelen ook praktische aspecten mee, en een eenmalige injectie is sowieso gemakkelijker dan een tweevoudige injectie. In de praktijk gebruiken de meeste varkenshouders nog de eenmalige injectie. Als men die individueel toedient, is men immers zeker dat de big de betreffende dosis gekregen heeft.
Een alternatief is een orale toediening. Bij een orale toediening op basis van vrijwillige opname door de big is het nooit honderd procent zeker dat alle biggen voldoende zullen opnemen. Toch kan met ijzer verstrekken via het voer – dat arbeidsvriendelijker is – hetzelfde resultaat bereikt worden. Dat blijkt uit een andere studie die werd uitgevoerd aan de Faculteit Diergeneeskunde in Gent. In deze proef werd aangetoond dat het oraal verschaffen van ijzer tijdens de eerste twee levensweken, via een speciaal voer dat zeer rijk is aan ijzer en spontaan door de biggen wordt opgenomen, gelijkwaardige effecten had op de hemoglobineconcentraties, uitval en groei van de biggen als de klassieke éénmalige injectie van 200 mg ijzer. Volgens Arsenakis is verder onderzoek nodig naar de verschillende toedieningswijzen van ijzer, en de effecten op de gezondheid en de prestaties van de biggen, bij voorkeur op verschillende bedrijven.
Aanpak geen gespreksonderwerp
Volgens Arsenakis is het de taak van de dierenarts om de varkenshouders te wijzen op de gevaren die ijzervergiftiging met zich meebrengt. Arjen van Veenhuisen, dierenarts bij SUVITA varkensartsen, is het volledig met Arsenakis eens. “Daar ligt inderdaad nog een schone taak voor de dierenarts. Het is echter geen onderwerp dat veel besproken wordt bij bedrijfsbezoeken, omdat het als een vanzelfsprekendheid wordt gezien, één van de vele zaken is die besproken moeten worden en daarnaast ook niet door de dierenarts onder de aandacht wordt gebracht.“
Van Veenhuisen denkt dat er in het veld weinig weerstand is tegen het aanpassen van de werkwijze van ijzertoediening. “In de loop van de jaren hebben we al verschillende veranderingen zien gebeuren. We zijn inmiddels de tijd voorbij dat elke bleke big een extra dosis ijzer krijgt. Verder neemt ook het naaldloos toedienen van allerlei zaken toe.“ Dit naaldloos toedienen biedt voordelen, aldus Van Veenhuisen. “De huidbarrière blijft intact waardoor kiemen vanuit de omgeving minder makkelijk de big kunnen infecteren. Bovendien wordt via de naald van toom naar toom ook nog wel eens het één en ander verspreid. Dit kan voorkomen worden met een naaldloos systeem.”
Van Veenhuisen suggereert dat het wellicht een optie is om, in plaats van een injectie, het ijzer bijvoorbeeld oraal, dus in poedervorm, over de biggenkorrel te strooien. Dit staat of valt natuurlijk wel met een goede voeropname vanaf jonge leeftijd. “Ik denk dat het te ver gaat om de ijzerverstrekking volledig overboord te zetten. Ten eerste omdat ik zelf nog overtuigd ben dat de dieren enige vorm van supplementatie nodig hebben. Ten tweede omdat ik verwacht dat varkenshouders daar nog niet zo snel aan willen, ondanks de arbeidsbesparing en vermindering op kruisbesmettingsrisico’s.”