Hoe kies je voor de groenbedekker waar jouw grond het meeste baat bij heeft? De nieuwe online tool ‘Beslisboom groenbedekkers’ opgemaakt in het kader van het project Leve(n)de bodem, helpt je op weg.
Om de tool te bekijken klik op Handige tool.
Maak je keuze…
Geef eerst aan tot op welke datum je de groenbedekker wil of kan zaaien. Dat hangt uiteraard af van de oogst van de hoofdteelt en de inzaaidatum van het volggewas. De vuistregel is dat je voor september zowat elke groenbedekker kunt zaaien. Begin september kunnen Japanse haver en gele mosterd nog, maar na 15 september zijn alleen nog gras en snijrogge aangewezen.
Als je op je perceel te maken hebt met bodemziekten of plagen, kun je dat aanvinken. Dan verschijnt een module met daarin de meest voorkomende bodemziekten en plagen, informatie die continu zichtbaar blijft.
… op basis van teelttechnische criteria…
Na het ingeven van de uiterste zaaidatum, worden de groenbedekkers die in de aangegeven periode niet gezaaid kunnen worden, automatisch uitgefilterd. Uit de overblijvende groenbedekkers, selecteer je de soorten die voor jou het meest aangewezen zijn. Die selectie kun je maken op basis van het belang van vorstgevoeligheid, de bewortelingsdiepte, of de groenbedekker oogstbaar moet zijn als ruwvoer, het potentieel voor N-opname en N-vrijgave en de aanvoer van organische koolstof. Afhankelijk van je keuzes, worden de meest interessante groenbedekkers verder uitgefilterd. Ter info wordt bij elke groenbedekker de aangewezen zaaizaadhoeveelheid en een indicatieve kostprijs per hectare vermeld.
Een belangrijk criterium is de vorstgevoeligheid van de groenbedekker. Die is gerelateerd aan de bodembewerking en de inzaaidatum van het volggewas. Bij (winter)ploegen kun je kiezen voor niet of minder vorstgevoelige soorten. In niet-kerende systemen ligt dat anders. Tenzij je werkt met een schijveneg of glyfosaat, is het vaak niet aangewezen te kiezen voor te wintervaste grasachtige groenbedekkers. In niet-kerende systemen speelt ook de datum van de inzaai van het volggewas een rol. Als het volggewas vroeg in het voorjaar ingezaaid wordt, bv. suikerbieten, opteer je het best voor bladrijke groenbedekkers. Groenbedekkers van dat type zijn vaker vorstgevoelig. Grassen daarentegen vormen een dichte mat op de bodem, waardoor die trager opdroogt in het voorjaar. Dat kan het zaaitijdstip verlaten. Als daarentegen het volggewas later in het voorjaar ingezaaid wordt, bv. maïs, kun je wel kiezen voor grassen. Dat op voorwaarde dat je ze kan vernietigen. Nadeel is wel dat, in een droog jaar, de grassen heel wat water onttrekken aan de bodem.
De bewortelingsdiepte van een groenbedekker is belangrijk voor de structuur van de bodem. De meeste bladrijke groenbedekkers hebben een penwortel en wortelen diep. De grasachtigen beschikken daarentegen over fijndradige oppervlakkige wortels. Vlinderbloemigen hebben vaak dunne maar soms toch diepreikende wortels. Zeker in niet-kerende systemen zorgt een goede doorworteling van de bodem voor het behoud van een goede structuur.
De geschiktheid als ruwvoer kan belangrijk zijn als je een gemengd bedrijf met vee hebt.
Het potentieel voor N-opname heeft een invloed op het N-residu. In de beslisboom werd uitgegaan van een goede ontwikkeling van de groenbedekker om dit potentieel te bepalen. Een groenbedekker die veel N opneemt, kan ook veel N terug afgeven. Een vuistregel is dat bladrijke groenbedekkers en vlinderbloemigen veel N opnemen, snel afbreken en de opgeslagen N snel vrijgeven. Grassen nemen ook veel N op maar doen dit in een trager tempo, en breken ook trager af waardoor de opgenomen N trager vrijkomt.
Tot slot is de aanvoer van organische koolstof een van de belangrijkste redenen om een groenbedekker in te zaaien. Vooral de wortels van groenbedekkers dragen bij tot de aanvoer van organische koolstof. Hoe meer wortels, hoe meer aanvoer van organische koolstof. Die aanvoer zorgt voor een verhoging van het koolstofgehalte van de bodem, wat op zijn beurt positief is voor heel wat bodemeigenschappen. Ook het bodemleven wordt hierdoor gestimuleerd.
… en ga aan de slag!
Na het doorlopen van de tool kom je uit bij de meest geschikte groenbedekker(s) voor je perceel. Je kunt ook beslissen mengsels te maken van een aantal van die groenbedekkers. Landbouwers die niet-kerend werken maken bijvoorbeeld vaak een mengsel van een diepwortelende bladrijke groenbedekker met een oppervlakkig wortelende grasachtige groenbedekker om de bodemstructuur te onderhouden.
Op de website van het Departement Landbouw en Visserij kun je bovendien nagaan welke mengsels in aanmerking komen voor EAG. Zie perceelsgebonden vergroeningspremie ecologisch-aandachtsgebied
Vanggewassen die je inzaait in het kader van MAP 6 mogen geen vlinderbloemigen zijn, ook niet in een mengsel. De enige uitzondering hierop is het mengsel gras-klaver.
Met vragen of opmerkingen kun je terecht bij een van de kennispendelaars van het project. Die kan je raadplegen via https://levendebodem.eu/BodemIDee .
Bron: naar Sander Smets (PIBO-Campus), Mieke Vandermersch (provincie Vlaams-Brabant), Franky Coopman (Inagro), Sebastien Janssens (VLM) en Joost Salomez (Vlaamse overheid – Departement Omgeving) – 19 augustus 2019