In opdracht van de Provincie West-Vlaanderen voerde ILVO een literatuurstudie uit met betrekking tot de relatie tussen intensieve veeteelt en de gezondheid van omwonenden. De onderzoekers vonden geen bewijs dat wonen in de nabijheid van een stal ongezond is.
Als besluit bij hun omstandige studie formuleerden de onderzoekers onderstaande conclusies en aanbeveling voor het beleid.
Toepassing BBT noodzakelijk
De emissies uit de veehouderij van ammoniak, fijn stof en geur zijn in Vlaanderen onderhevig aan regelgeving en restricties bij de vergunningverlening. Zo dient elke exploitant van een veeteeltbedrijf steeds de beste beschikbare technieken toe te passen om emissies van ammoniak, fijn stof en geur zoveel mogelijk te voorkomen en hinder te beperken. Voor elke van deze milieuaspecten kan de impact op het milieu en/of de omwonenden ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren en via modellering.
Interactie ammoniakconcentraties en vervuilende verbindingen verder te onderzoeken
De regelgeving rond ammoniak heeft gezorgd voor een daling van ammoniakemissies bij de toediening van mest op het land (via emissie-arme mestaanwendingstechnieken) en uit de stallen waar varkens en pluimvee worden gehuisvest (nieuwe AEA-stallen). De restricties bij vergunningverlening zijn gelinkt aan de beperking van verzuring en vermesting en niet rechtstreeks aan mogelijke gevolgen voor de gezondheid van omwonenden van stallen. Een rechtstreeks effect van ammoniakconcentraties in de buurt van veeteeltbedrijven op omwonenden lijkt niet aan de orde, aangezien de gemodelleerde jaargemiddelde maximale ammoniakconcentraties voor Vlaanderen meer dan een factor 10 lager liggen dan de concentraties die bij chronische blootstelling tot negatieve effecten kunnen leiden. Deze conclusie is echter enkel geldig indien er geen interacties optreden met andere vervuilende verbindingen. Het is vooralsnog onduidelijk of dit fenomeen kan optreden bij omwonenden van veehouderijen in Vlaanderen. Het is dan ook raadzaam om dit verder te onderzoeken.
De chemische stoffen die reageren met ammoniak met vorming van secundair stof worden voornamelijk uitgestoten door niet-landbouw bronnen. Het gaat hierbij om een algemene problematiek voor de volksgezondheid en niet zozeer om een problematiek die louter betrekking heeft op omwonenden van stallen.
Een verhoogd gehalte aan ammoniumstikstof in de bodem door ammoniakemissies door toedoen van de veehouderij omvat evenmin een risico voor de omwonenden van stallen, noch voor de volksgezondheid.
Uitbreiding meetnetwerk VMM geraadzaam
De rechtstreekse emissie van fijn stof uit veeteeltbedrijven wordt beperkt door de toetsing van hun individuele bijdrage aan de PM10 en PM2,5 grenswaarden opgesteld door de EU. Vanaf een bijdrage van meer dan 3 procent moeten er milderende maatregelen gezocht worden. Alle Vlaamse meetplaatsen voldeden in 2015 aan de Europese jaargrenswaarde en daggrenswaarde voor PM10.
Ook voor PM2,5 werden overal in Vlaanderen de jaargrenswaarden gehaald. Wanneer echter getoetst wordt aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie dan vormt fijn stof vanuit gezondheidskundig oogpunt wel een probleem. De Vlaamse Milieumaatschappij stelt daarom dat verdere acties nodig zijn om de fijn stof concentraties verder te laten dalen. Voor zover gekend zijn er geen fijn stof metingen beschikbaar bij omwonenden van veeteeltbedrijven in de intensieve veeteeltregio’s in Vlaanderen. Het is dan ook moeilijk in te schatten aan welke fijn stof concentraties omwonenden van stallen precies blootgesteld worden. Om hier meer zicht op te verkrijgen, is een uitbreiding van het meetnetwerk van VMM met meestations in de intensieve veeteeltregio’s aan te raden.
Geuremissie lokaal bekijken
In vergelijking met ammoniakemissie en fijn stof emissie, is geuremissie een milieuaspect dat voornamelijk een lokaal effect veroorzaakt. Bij het proces van de vergunningverlening moet een inschatting gemaakt worden van de mogelijke geurhinder die het project zou kunnen veroorzaken. Dit gebeurt aan de hand van een modellering van de geurconcentraties rond het bedrijf en de toetsing ervan met vooropgestelde normen. Indien dit nodig blijkt, worden aanvullende geurbeperkende maatregelen (BBT) opgelegd in functie van de specifieke bedrijfssituatie en de lokale omstandigheden.
Beroepsziekten en zoönozen
In het kader van de algemene volksgezondheid en in het kader van de specifieke beroepsrisico’s voor landbouwers werden een aantal mogelijke risico’s geïdentificeerd die verdere opvolging en/of verder onderzoek vergen.
Er zijn algemeen aanvaarde en gekende risico’s met bijhorend actieprogramma voor hun beheersing:
- Gekende zoönosen (bijvoorbeeld Salmonella, Campylobacter, humaan pathogene E. coli)
- Antibioticaresistentie door veterinair en humaan antibioticagebruik
- Q-koorts en aviaire influenza: epidemiologie wordt opgevolgd
Er zijn opduikende risico’s die verder onderzoek vereisen:
- Hepatitis E
- Resistente parasieten
- Fungicideresistente schimmels
Beperkt risico
Op basis van dit literatuuronderzoek kan geconcludeerd worden dat een groot aandeel van de onderzochte potentiële gezondheidsrisico’s niet aanwezig zijn en/of niet specifiek zijn voor omwonenden van veehouderijen. Het risico voor omwonenden voor een besmetting met Q-koorts is gelinkt met het optreden van een epidemie bij kleine herkauwers (schapen en geiten) wat in het kader van de beheersing van de dierengezondheid strikt wordt opgevolgd vanuit het FAVV. Het mogelijk negatief effect van fijn stof gecombineerd met ammoniak op de menselijke gezondheid dient verder onderzocht te worden.
De kans dat zuivere endotoxines een risico vormen voor de omwonenden wordt als beperkt ingeschat. Op basis van de beschikbare informatie is het vooralsnog onmogelijk om te concluderen welk effect endotoxines bevattende stoffracties kunnen hebben op omwonenden van stallen en om een veiligheidsnorm te definiëren en te hanteren.
Bijkomend onderzoek nodig
Voor wat het Nederlandse VGO onderzoek betreft, is het vooralsnog onduidelijk hoe het meer voorkomen van longontstekingen in de omgeving van pluimvee- en geitenhouderijen kan worden verklaard. Bijkomend onderzoek is noodzakelijk om een causaal verband vast te stellen met een bepaalde emissie vanuit de veehouderij. Belangrijk hierbij is na te gaan of gelijkaardige effecten ook in andere intensieve veehouderijregio’s vastgesteld worden.
Voor de volledige studie volg onderstaande link:
https://www.west-vlaanderen.be/sites/default/files/2018-01/Studie_IntensieveVeeteelt.pdf
Bron: ILVO-rapport ‘Intensieve veeteelt en de gezondheid van omwonenden’ – 17 januari 2018